Hoop

Hoop
is dat ding
dat veren heeft
en neerstrijkt
op de ziel,
en z’n liedjes
zonder woorden zingt
en nooit stopt
helemaal nooit.

(Emily Dickinson)

Hoop zit van binnen, strijkt neer op de ziel. Het is er zonder dat je er moeite voor doet. Hoop is niet ‘tegen beter weten in’ denken dat het goed komt als je weet dat dit niet zo is. Hoop heeft niets te maken met succes, of haalbaarheid. Hoop raakt aan waar geen woorden voor zijn. Het is er, als dat ‘ding dat veren heeft’, ongrijpbaar, bewegend op de wind. En het strijkt neer op de ziel.

Een paar jaar geleden organiseerden wij in mijn vorige gemeente een aantal huiskamerbijeenkomsten rond het onderwerp ‘de ziel’. ‘De ziel, dat is dat in mij waar ik God ontmoet’, vertelde een van de deelnemers. Die beschrijving raakte mij in haar eenvoud en bleef mij bij. En of de ziel dan ‘een ding’ is, dat aanwijsbaar is, dat laat ik graag in het midden.

Ooit, in 1907, probeerde ene Dr. MacDougall de ziel te bewijzen als een lichaamsdeel, dat dus ook te meten moest zijn als datgene wat het lichaam verlaat op het moment van sterven. Bij een paar patiënten registreerde hij een gewichtsverlies van ongeveer 21 gram op het moment van hun dood. Conclusie: de ziel bestaat, verlaat het lichaam bij de dood, en weegt 21 gram.

Ik heb niet zoveel met dit soort experimenten. Er zijn zaken in het leven die niet op deze manier meetbaar zijn, of verifieerbaar. En zelf heb ik nog nooit ‘een ding’ (met of zonder veren) gezien op het moment van sterven van een mens. Liever denk ik ook de ziel als ‘dat in mij waar ik God ontmoet’.

Misschien dat die eenvoudige tekst van Emily Dickinson mij daarom ook al jaren raakt. Het is met God als met de hoop, ook dat ‘iets’ met veren, ongrijpbaar, dat neerstrijkt op de ziel, zingt zonder woorden, en nooit stopt, ergens in mij. Bijna tegen wil en dank woont dat geloof in mij, woont die hoop in mij, als bron van leven, en geestkracht, ongrijpbaar in al haar vederlichte kwetsbaarheid.

Van die hoop en dat geloof moet ik het hebben in mijn predikantschap. Terugkijkend op de afgelopen 25 jaar is dat zo geweest. Een beetje tot mijn eigen verwondering. Het was er, zonder woorden, en het was er ondanks mijzelf. Het liet mij niet los. Als een veertje zo zacht en licht beweegt het mij. Ook al denk ik soms ‘waar doe ik het voor’, zoals in tijden van de confrontatie en de moeite en alle emotie rond weer een nieuwe kerksluiting. Het is nogal wat om in deze tijd predikant te zijn, in een organisatie die alleen maar krimpt, en verlies lijdt. Hoe hard sommige mensen ook roepen dat ‘we’ beslist zullen groeien als we maar meer ons best doen. Alsof we dat niet al doen.
Het veertje van de hoop is kwetsbaar, beweeglijk, en ongrijpbaar. Als God. Als geloof. Het heeft mij niet losgelaten. Steeds weer strijkt het neer op de ziel, zingt zijn liedjes zonder woorden, en stopt nooit, helemaal nooit.

Ds. Corrie van Duinen